‘Vanaf mijn jeugd priestertje gespeeld’
Marien van den Eijnden zocht priesters in
Kenia en Tanzania.
door Florence Imandt
“Bij ons thuis hing een
foto aan de muur van een blanke man op een berg olifanten- tanden. Dat was ome Maurice. Er werd weinig over hem gepraat, dus daar was
iets mis mee. Misschien heeft dat meegespeeld bij mijn keus voor de missie.
Geen idee, maar de drang priester te worden, is iets dat je van binnen voelt.
Je wilt je ergens voor inzetten en neemt het celibaat op de koop toe. Ik heb
vanaf mijn jeugd priestertje gespeeld.”
Precies
dat, het aftasten of iemand priester wil worden, was voor lange tijd het werk
van Marien van den Eijnden toen hij voor de Witte Paters van Dongen
(Missionarissen van Afrika) in Tanzania en Kenia werkte.
Hij
is nu 68 jaar er kwam vorig jaar terug naar Nederland. De nieuwe posten die hen
werden aangeboden spraken hem niet aan, en daarom besloot hij terug te komen.
,,Nu doe ik het secretariaat en het archief van de Witte Paters hier in de Modestusstraat in Dongen.
We wonen hier nog met achttien mensen.”
Marien
van den Eijnden is een vlotte vent, die razendsnel koffie
en sapjes geregeld heeft als we in de tuin van het klooster praten over de
missie. Zijn shirt met tiger-print geeft ‘m iets jeugdigs en flamboyants. Toch
heeft hij zijn missie in den vreemde altijd heel serieus genomen. Vooral het
werk op gebied van wat hij roepingen animatie noemt.
De
witte pater vertrok in 1965
- in witte toga - naar Urambo, Tanzania,
waar hij pastor was en leken bewegingen begeleidde. Vanaf 1978 werd hij
gevraagd zich over de roepingen te bekommeren. In de praktijk betekende dat
middelbare scholen en Universiteiten bezoeken om te kijken of er belangstelling
voor het priesterberoep bestond, liefst binnen de Internationale Sociëteit van
de Missionarissen van Afrika.
,,Dat werk vond ik heel interessant. Praten
met mensen die iets meer willen in het leven. Zowel studenten zelf, als hun
ouders en leraren. Er waren jaren bij dat tien tot twintig jongeren zich bij
onze Sociëteit aansloten om ergens in Afrika te gaan werken. Nooit in eigen
land, dat kon bij ons niet.”
Via roepingen-clubjes
liet Van den Eijnden zien wat de Witte Paters deden en hoe ze leefden.
Vervolgens was het een kwestie van veel praten en begeleiden. “Soms is het heel
duidelijk wat iemand wil, maar soms niet en moet je iemand ook vertellen dat
hij niet geschikt is. Dat zijn dan moeilijke boodschappen om te brengen, maar
dat deden we wel.”
Even, van 1986 tot 1990, heeft hij geprobeerd iets
dergelijks ook in Nederland op te zetten. Maar da’s
moeilijk als het beroep van priester ‘niet
eens in de kaartenbakken op scholen staat’. De Witte Pater ging terug naar
Tanzania en werd directeur van een taalcentrum waar Afrikaanse nieuwkomers het Swahili konden leren. De laatste tien jaar in Afrika was
hij pastor in Kaliua, een stad van zo’n
honderdduizend inwoners van wie er tienduizend katholiek waren.
Van den Eijnden omschrijft zijn missietijd als een periode van overgangen. ,,Er werd veel onder elkaar over gesproken, over de
mogelijkheden die het Tweede Vaticaans Concilie (1965) bood. Bijvoorbeeld aan vrouwen binnen de kerk, maar
ook aan een meer individueel christen-zijn, Ik liet ook kazuifels maken met
batikmotieven en prints van oerwoudbomen en zo.”
Dat sloot aan bij de
belevingswereld van de Afrikanen. Eigenlijk mocht dat niet, moest je je houden
aan de liturgische kleuren. Sommigen vonden het niks, die zeiden ‘je lijkt net zo’n Nigeriaanse chef’, maar Tanzania liep wat dat betreft
een beetje achter daar in de regio.”
Vanuit Rome werd inculturatie
bevorderd, dat is het incorporeren van bestaande gewoonten in het katholieke
geloof zonder de dogma’s aan te tasten. Maar in voorouderverering bijvoorbeeld
heeft Marien van den Eijnden zich nooit echt verdiept. ,,Ik
vond dat te ingewikkeld. Lokale pastorale werkers wisten daar veel meer van.
Dat liet ik aan hen over.”
De Witte Paters brachten niet
zozeer het geloof in de zin van dogma’s en de catechismus naar Afrika, zegt Van
den Eijnden, als wel de figuur van Jezus van Nazareth. ,,Met
hem kun je een persoonlijke relatie hebben en die relatie hebben wij mee helpen
opbouwen. Als je een keer een verkeerde beslissing nam, schopten ze je er niet
uit. De Tanzaniaan is gastvrij, vriendelijk en
zelfbewust. Met dank aan president Nyerere, want die
heeft alle etnische groeperingen van het land gelijkgeschakeld en een taal voor
iedereen verplicht gesteld, het Swahili. Geen
koloniale taal dus en dat gaf de mensen veel eigenwaarde. Ik zou het zo
allemaal weer over doen. Het was een interessant leven.”
BN/DE STEM 10.05.2007
Webmaster-NL |