Het pad naar Sedzabo bestaat niet. Een paar honderd meter ba de afslag staat het olifantsgras meters hoog, dik als volwassen vingers. Hier is al maanden geen voertuig meer geweest.
“Laten we deze weg de
Boulevard 24 avril noemen” zegt de pastor, Pater Harry van de Ven (72) als zijn terreinwagen er stapvoets overheen bonkt. Genoemd naar de zondag waarop hij terug durft te keren naar het dorp dat zijn katholieke missie drie jaar geleden moest ontvluchten, samen met de rest van de bevolking.
Van de Ven, geboren Brabander en sinds 1961 in OostCongo, weet niet wat hij kan verwachten in Sedzabo. Sinds 2002 zijn de berichten uit dit gebied verstomd. Hulporganisaties durven hier niet te komen. De vredesmacht van de Verenigde Naties in Congo (MONUC) vooralsnog ook niet. Het oerwoud is hier te dicht en te verraderlijk voor zware pantserwagens.
De blik van de missionaris verstart als hij langs de berm van de weg plotseling twee donkere gestalten ontwaart. Kleine jongens met grote machinegeweren. Eén mist zijn linkeroog. Met het andere staart hij de missionaris roerloos aan. “Milities”, sist de pastor. Hij laat zich een goddeloze vloek ontvallen. Machinegeweren boezemen hem allang geen angst meer in. In 1964 ontsnapte hij ternauwernood aan een executie die drie andere missionarissen het leven korstte. Voor kinderen die de wapens bedienen is hij het meest beducht.
Als de auto Sedzabo binnenrijdt, blijkt zijn bezorgdheid terecht. De huizen die hier ooit rond de felgroene heuvelrug lagen zijn niet alleen platgebrand, ze zijn verdwenen onder het gras en het gebladerte. De school is spoorloos, net als het winkeltje voor kleine waar. De kerk, steen voor steen gefinancierd door de missie, is een ruïne zonder dak. Zo’n honderd parochianen die zich voor de ingang hebben verzameld, meest vrouwen en kinderen, kijken de pastor verontschuldigend aan. Hij huilt.
Waarom dorpen als Sedzabo van de aardbodem moeten verdwijnen, blijft voor van de Ven, ook na veertig jaar, een raadsel.
“Alleen vragen heb ik, geen antwoorden.”zegt hij graag. Het conflict in dit deel van OostCongo wordt vaak afgeschilderd als een ordinaire stammenstrijd. Een eeuwenoude ruzie over land. De veehoudende Hema’s zaten de akkerbouwende Lendu’s in de weg. Een alledaags wij tegen zij’ noemt de pastor dat. “Als de Walen tegen de Vlamingen, als boven versus onder de Moerdijk.”
Maar daarmee is de bloeddorst niet verklaard die de afgelopen vijf jaar de IturiProvincie is binnengeslopen. Naar schatting zestigduizend Congolezen werden gedood, vaak onherkenbaar verminkt. Dat gebeurde pas toen de provincie speelbal werd van de regering in Kinshasa en buurlanden aan de andere kant van de grote meren, Rwanda en vooral Oeganda. Op jacht naar de grondstoffen in Ituri bewapenden zij de stammen, en creëerden milities en voedden zij het onderlinge wantrouwen.
In Sedzabo dorp wonen geen Lendu’s of Hema’s. De drieduizend dorpelingen die tot 2002 hier verbleven, noemden zich Bira. Ze kwamen op de frontlinie te liggen tussen de Hema- en Lendu-milities.
“De milities redeneren: wie niet met ons mee vecht, is de vijand”, zegt het dorpshoofd. ”Wij werden door beide partijen beschuldigd van collaboratie met de ander. Dus moesten we verdwijnen.”
Op kerkbankjes gemaakt van takken en boomstronken, wachten de dorpelingen op van de Ven. Onder een plastic zeil bereidt hij zich voor op zijn kerkdienst. De wederopstanding van Jezus, noemt hij deze dag. Niet na drie dagen, maar na drie jaar kwam God hier weer terug.
Hij neemt de dorpelingen de biecht of. Hij doopt de kinderen. Tussen de restanten van de kerk biedt de mis een valse veiligheid.
De kerkgangers kijken nerveus toe hoe zich buiten op het veld steeds meer milities verzamelen.
Blijven geloven in de onschuld van de mens
"Force de Résistance Patriotique d'Ituri" noemen ze zich, in het kort de "FRPI".
Kinderen in uniformen voor volwassenen. Meestal gekidnapt na het verlaten van de school, soms geronseld voor een aalmoes. De legerieiding betaalt haar voetsoldaten zelden een salaris. Geld om te overleven moeten ze zelfverdienen.
Sinds de dorpelingen naar Sedzabo zijn teruggekomen deze maand, moe en uitgehongerd van de vlucht naar de bush, betalen ze belasting aan de FRPI. " Honderd franc [20 eurocent] voor iedereen met een zak bananen op zijn hoofd", zegt het dorpshoofd, "elke dag."
De oorlog heeft de zoektocht naar de tribale identiteit aangewakkerd. Milities behangen zich met boomschors en klimop voor ze ten strijde gaan. Zoals de voorvaders lang geleden deden. Aan de lopen van de machinegeweren van de milities buiten de kerk bungelen kleine groene blaadjes. Die traditionele medicijnen zouden hen onkwetsbaar maken voor kogels en pijlen. Zoals ook het eten van de organen van de slachtoffers het lichaam en de ziel van de strijders
zou sterken.
Als Harry van de Ven naar het altaar loopt, voorgegaan door de dienaren van de geïmproviseerde mis, draait hij herhaaldelijk met zijn hoofd richting de milities.
"Niet uit angst", zegt hij later, "maar om ze uit te nodigen voor de dienst."
"Een missionaris moet zijn rug recht houden", vindt hij, "hoop geven, en blijven geloven in de onschuld van de mens."
Hij is eenzaam geworden in zijn vastberadenheid. Van de vijftien Witte Paters die de missie in deze streek ooit bemanden, zijn er twee overgebleven. De missie is niet vei-
lig. Van de Ven moest zelf in 2002 in zijn ondergoed op de vlucht om uit de handen van de milities te blijven.
Dat deed hij nadat hij twee vastgebonden meisjes had vrijgekocht, voor ieder honderd Amerikaanse dollars.
Het bezoek aan Sedzabo heeft hem "teleurgesteld", zegt hij na de dienst. Het kleine aantal teruggekeerde dorpelingen, de vernielde kerk, de gulzige milities.
Bij zijn vertrek zwaait hij toch met een volle glimlach naar iedereen die is gekomen, dus ook naar de milities. De jongens kijken stoïcijns voor zich uit.
"Toch was het een goeie dag", zegt de pastor....