Prins Claus,
realist in ontwikkeling
"Ik heb nooit een
missionaris in mijzelf ontdekt"
"Jemenitische
mannen gaan na de lunch echt niet naar buiten om aardappels te rooien. Ze
gaan dan allemaal aan de qat en de waterpijp. Dat is hun cultuur, hun
manier van doen." Hulp die tegen gewoontes en gebruiken van de
ontvangers ingaat, is gedoemd te mislukken, vindt Prins Claus. In een
openhartig gesprek twee dagen na zijn 73ste verjaardag blikte de
Bijzonder Adviseur van de minister terug op vijftig jaar
ontwikkelingssamenwerking.
Op welke
wijze hebben ontwikkelingslanden bijgedragen aan uw eigen ontwikkeling?
"Zonder
die landen was mijn wereld klein gebleven. Dankzij hen ontdekte ik, dat
het land waar ik vandaan kwam niet het middelpunt van de wereld was. Ook
heb ik geleerd dat je met heel wat minder materiële goederen gelukkig kan
zijn. Omdat mijn ouders sinds 1928 in Tanzania woonden, bracht ik een
deel van mijn jeugd door op kostschool in
Lushoto in Noordoost-Tanzania. Het was een Duitse school. Er heerste een
streng regime. Na de lunch moesten wij rusten op een slaapzaal. Op een
dag lag ik te mijmeren over de oude Duitse dichter Walther von der
Vogelweide, toen plotseling een leraar (geen vriend van mij) binnenkwam.
Hij zei: ‘Amsberg, du hast geredet.’ Ik ontkende. Ik was werkelijk
onschuldig. De leraar gaf mij een pak slaag met
een bamboestok. Ik was zo razend, dat ik de volgende morgen voor
zonsopkomst met een vriend uit het raam klom en wij verdwenen richting
Mombo, bijna een dag lopen. Vanuit Mombo konden we de trein naar Tanga
nemen, dicht bij huis. Toen we er in een soort eethutje op de trein zaten
te wachten, kwam de internaatsleider van de school binnen. Hij was
eigenlijk heel vriendelijk. Ik legde hem uit hoe de vork in de steel zat.
Wij hadden honger en hij had een tros bananen bij zich. Weer terug op
school werden mijn vriend en ik een week samen in een kamer opgesloten.
Op het eind hadden wij zo de pest aan elkaar, dat we elkaar bijna de
schedel insloegen. Ik denk dat dit een bewuste, psychologische tactiek
was. Dat hadden ze zeker zo bedacht. Er kwam een bijeenkomst van ouders
tot stand. Mijn moeder was er ook en eiste, dat er onder geen voorwaarde
meer geslagen zou worden. Deze motie werd met algemene stemmen aanvaard.
Daarmee hadden we in ieder geval iets bereikt.
Van
Latijns Amerika herinner ik mij de brutaliteit en moordlust van sommige
dictatoren. Ik werkte eind jaren vijftig als ambassadesecretaris op de
Duitse Ambassade in de Dominicaanse Republiek. Daar was Su Excelencia
Generalisimo Dr. Rafael Leonidas Trujillo Molina, Ilustre Benefactor de
la Patria, Padre de la Patria Nueva y Comandante en Jefe de las Fuerzas
Armadas de la Republica aan de macht. Trujillo en de zijnen behoorden tot het soort mensen dat niets anders kent dan verachting
voor anderen. Voor hen speelt een mensenleven meer of minder geen rol.
Volgens de Conventie van Wenen mocht ik mij als diplomaat niet bemoeien
met de zaken van het gastland. Maar ik had veel gelezen over de
gedragingen van diplomaten in het Berlijn van voor en tijdens de oorlog. En
dat was algemeen gezegd geen heldenepos. Ze verstopten zich achter een
formeel standpunt en waren neutraal. In de Dominicaanse Republiek had ik
veel vrienden in het verzet, meestal jonge mensen uit de oude families.
Ik heb in die tijd nooit een wapen in de hand gehad, maar stelde mijn
mogelijkheden ter beschikking van die verzetsmensen."
Kennelijk
hebben vooral negatieve ervaringen u gevormd. Maar over een
ontwikkelingsland als India hebt u zich vaak positief uitgelaten. U
bezocht het vaak en voelt zich er thuis.
"India
is een regionale supermacht. Dat land hoort eigenlijk meer thuis in het
rijtje landen, dat zachte leningen nodig heeft. Het is de grootste
democratie die wij op aarde kennen en hij werkt nog ook. Technologisch is
India op sommige gebieden verder dan Nederland. Dat wij het nog steeds
een ontwikkelingsland noemen, is belachelijk. Zeker voor Indiërs zelf.
Enkele jaren geleden bezocht ik samen met mijn oudste zoon een
drinkwaterproject voor dorpen. Onze gids, een briljante, jonge ambtenaar
van de buitenlandse dienst, zag de waterleidingen van één van onze
drinkwaterprojecten en vroeg aan mijn zoon Alexander: ‘What the hell are
you doing here? Denkt u soms dat we zelf geen waterleiding kunnen
aanleggen? We doen dat al eeuwen hoor.’ In Bangladesh hadden we dezelfde
ervaring. Dat drinkwaterproject in India werd uiteindelijk een succes,
niet omdat wij er onze neus in staken, maar dankzij enkele lokale Indiase
ontwikkelingsorganisaties."
Dat al
eeuwen dingen zelf doen geldt voor veel meer ontwikkelingslanden. Staat u
fundamenteel sceptisch tegenover ontwikkelingssamenwerking?
"Er
is donorbemoeienis met alles. Ik ben wars van alle donor-, euro- en
Nederland-centrisme. Het begrip ontwikkelingssamenwerking strooit zand in
de ogen. Een Afrikaanse vriend zei ooit: ‘on ne développe pas, on se
développe’, mensen worden niet ontwikkeld, ze
ontwikkelen zichzelf.’ En dat geldt ook voor volkeren en naties."
Bij de
ontvangst in 1988 van uw ere-fellowship aan het Institute of Social
Studies in Den Haag noemde U ontwikkelingssamenwerking ‘neokolonialisme
met de beste intenties’.
"Ik
kreeg een enorm applaus, dat wil zeggen van studenten uit
ontwikkelingslanden, maar ook van anderen van wie ik dat niet had
verwacht. We moeten onze samenwerking op een nieuwe leest schoeien."
Bijvoorbeeld
zonder voorwaarden aan de hulp te verbinden?
"In
1997 adviseerde ik president Chissano van Mozambique bepaalde voorwaarden
aan bilaterale hulp niet te accepteren, omdat die ingingen tegen het
principe van ownership. Die dienden het belang van de donorlanden. Toen
Chissano vertelde dat hij het geld hard nodig had, zei ik dat hij moest
zeggen: ‘Hou je geld maar.’ Daar worden donoren, en vooral de
parlementen, zenuwachtig van en dan krijg je het geld toch, maar dan wel
op eigenvoorwaarden."
Wat is
echte ontwikkelingssamenwerking?
"Bestaat
niet! De moeite die wij doen om er iets van te maken moet geheel vrij van
egoïsme zijn. Goede ontwikkelingssamenwerking is geheel vrij van egoïsme,
bundelt de krachten van donoren en brengt hun geld in een land als
Mozambique samen in een investeringsfonds. Dan stopt, wat ik noem, de
verspilling door opdeling van donoren, elk met hun eigen voorwaarden,
procedures en prioriteiten. "Zo’n
investeringsfonds van alle donoren in bijvoorbeeld Mozambique is niet een
kwestie van alleen maar geld storten. Daarna doet Mozambique maar. Nee,
voor het fonds wordt een speciaal bureau in het leven geroepen, dat
beheerd wordt door goed opgeleide vertegenwoordigers uit het gastland en
vertegenwoordigers van de donoren."
Nederland
is toch een voorstander van ongebonden hulp en eerlijke
handel?
"Er
is altijd wel een regeltje, waardoor producten uit ontwikkelingslanden
buiten de deur kunnen worden gehouden. Neem de textielovereenkomst uit de
jaren zestig. Die was bedoeld om onder andere ook de Nederlandse
textielindustrie op adem te laten komen na die enorme toevloed van
textielprodukten uit ontwikkelingslanden en had een paar jaar zullen
gelden, maar bestaat nog steeds. Ander voorbeeld. Op een gegeven moment
adviseerde de Europese Unie president Rawlings de Ghanese economie te
diversifiëren. Een van de plannen was de teelt en export van bananen.
Maar toen de plantages en de bananen er waren, en Ghana in Brussel
aanklopte voor de uitvoer ervan, kreeg het te horen, dat Ghana niet bij de
traditionele bananenproducenten hoort. Daarop verwierf het land een
bananenquotum uit Ivoorkust, dat minder bananen had dan het mocht
uitvoeren. Maar Brussel weigerde ook die weer!"
Uw
bananenvoorbeeld roept de vraag op, of u zichzelf ziet als idealist of realist.
Wat bent u?
"Een
realist."
Het
omgekeerde lijkt het geval.
"Ik
heb nooit een missionaris in mijzelf ontdekt, die het vliegtuig nam om de
mensen in Afrika, Azië of Latijns-Amerika beter te maken. Maar als wij
hen niet een deel van de rijkdom in dit deel van de wereld gunnen, komen
ze met miljoenen hierheen. Ik ben niet bang voor zwarte of gele mensen,
maar je moet je dat wel realiseren."
Dus
eigenbelang als motivatie voor ontwikkelingssamenwerking?
"Ja,
maar op een intelligente wijze. Weg dan met die textielovereenkomst. En
geef Ghana de vrijheid om bananen naar de eu te exporteren. Nu krijgen
ontwikkelingslanden soms licenties voor producten die ze niet eens maken.
Eén ding is voor mij zeker: na 50 jaar ontwikkelingssamenwerking geldt
nog steeds: better trade than aid."
U hebt
het nu over het belang van economische verzelfstandiging van
ontwikkelingslanden. In uw denken speelt
culturele verzelfstandiging van ontwikkelingslanden een minstens zo
belangrijke rol.
"Maar
een gezonde economische basis moet er zijn! Als een donor de bouw van
scholen financiert maar er voor afgestudeerden geen werk is en een
regering geen geld heeft voor het betalen van de leerkrachten en het
onderhoud van de gebouwen, dan is dat een slecht project. Hetzelfde geldt
voor ziekenhuizen. Met hun eigen inbreng kunnen ontwikkelingslanden hun
serieuze intenties tonen. Je mag niet in een sector investeren, die er
eigenlijk nog niet is of waarvoor geen opgeleide mensen zijn. De economie
is ondergeschikt aan de cultuur in de breedste zin van het woord. Maar
cultuur en economie horen bij elkaar. Je kunt ook zeggen: economische
ontwikkeling is culturele ontwikkeling."
Culturele
bewustwording is cruciaal, zegt u, als er maar een economische onderbouw
is. Vindt u dat die culturele dimensie van ontwikkeling de aandacht
krijgt die zij verdient?
"Toen
we het begrip duurzaamheid bedachten, ging dat heel erg over culturele
duurzaamheid. Technologie en abstracte denkbeelden kun
je niet overplanten in een cultuur die meer bij de dag leeft. Ik werd
ooit door minister Schoo naar Jemen gestuurd om daar duidelijk te maken
wat duurzaamheid betekent. Ik sprak bijna uitsluitend over cultuur. Er
zijn duizenden definities van cultuur, ik nam een brede en zei tegen de
mensen, dat zij geen dingen moesten doen, die niet in hun cultuur pasten.
Als je Jemenitische mannen na de lunch zegt ‘je moet naar buiten om
aardappels te rooien’, heeft dat weinig zin omdat zij dan toch allemaal
qat kauwen en de waterpijp roken. Dat is hun manier van doen, hun cultuur.
Een ontwikkelingswerker kan roepen wat ‘ie wil,
maar die mensen zijn eenvoudigweg niet af te houden van hun qat."
Horen
bij cultuur in brede zin ook instituties en organisaties?
"Jawel.
In een land dat geen ideologische scheidslijnen kent, maar wel etnische,
heeft het weinig zin een parlement te hebben, dat naar ideologische
principes is ingedeeld. Je krijgt dan automatisch, als je streeft naar
een adequate vertegenwoordigende parlementaire democratie, een indeling
naar etnische groepen."
Zijn er
culturele projecten, die belichten wat u voor ogen staat?
"Jaren
geleden hadden de Saudi’s de pest aan de Nederlanders, omdat zij vonden
dat wij ons oor alleen leenden aan de Israëli’s. De regering vond toen
het begrip even-handedness, gelijke behandeling, uit. Voortaan zouden
niet alleen de niet-Arabische landen, maar ook de Arabische in aanmerking
komen voor Nederlandse hulp. Dat leidde tot de keuze voor Jemen, Egypte
en Sudan. Er moesten snel projecten komen in die landen. De delegatie,
die naar Jemen ging, kwam terug met plannen voor de restauratie van een
moskee uit de negende eeuw in Rada en van een paleis in Sana’a, voor de
bestrating van een soek en voor een ziekenhuis. Hoewel veel mensen die
projecten stapelgek vonden, werden ze
goedgekeurd. Begin jaren tachtig evalueerde de Inspectiedienst van het
ministerie de hulpprojecten in Jemen. U mag raden, welke als beste uit de
bus kwamen. De culturele projecten, de moskee en het paleis, dat
omgebouwd was tot een museum. Het museum bleek al gauw te klein. De vele
bezoekers waren geen toeristen, maar Jemenieten zelf. Vorig jaar waren minister Herfkens en ik daar op bezoek. De
laatste dag ontving president Ali Abdallah Saleh ons. ‘Die restauraties
zijn fantastisch’, zei hij. Hij had al opdracht gegeven voor een derde museum."
Heeft u, tot slot, nog een tip aan de
generatie die na u de ontwikkelingssamenwerking vorm moet geven?
"Geef
de ontvangers niet steeds het gevoel dat zij outsiders
zijn, de paria’s van deze wereld voor wie kruimels genoeg zijn. Geld is
niet het belangrijkste. Geld kan dingen kapot maken. En geef mensen in
Afrika niet het gevoel, dat zij geen cultuur hebben. Volgens
oud-president Julius Nyerere van Tanzania maakten de kolonialen de
Afrikanen altijd wijs, dat zij geen cultuur hebben en dat de enige cultuur
in Europa te vinden was. Dat was al erg genoeg. Maar erger nog was het
dat onze mensen deze onzin en beschuldigingen nog geloofden ook. De steun
aan Afrikaanse mode-ontwerpers, vorig jaar door het Prins Claus Fonds,
was een eerbetoon aan de cultuur van Afrikanen die tot expressie komt op
manieren die wij met open mond gadeslaan. Een Afrikaanse modeshow bij
volle maan in een woestijn in Afrika, daar wil ik eens naar toe. En dan
wil ik ook nog een Sahel-opera of musical zien met alleen mensen uit die
regio, inclusief de regisseur, met als thema: de karakteristieken van de
koloniale bestuurder, vooral de komische of belachelijke, en hoe die
typologie is terug te vinden bij zijn Afrikaanse opvolger. Verantwoord
leiderschap, dat is toch wat het meest ontbreekt in Afrika."
|