in hoc signo vinces


EUCHARISTIE VIERING

OP 14 JULI 2004

BIJ HET AFSCHEID VAN PATER NICO BORST

OOM NIEK”

(zoals neefjes en nichtjes hem kenden)

Inleiding.
Nico stelde al zijn vertrouwen op de Heer. Ikoon Volto

Nico had zijn gandourrah en burnous , zijn Witte Pater kleding, klaar liggen voor zijn begrafenis. Er lag een papiertje bij: ”Hoera. Nico is dood”. Daarmee verwoordde hij niet zozeer de gedachten van zijn medebroeders als wel zijn eigen verlangen naar het einde.

Menigmaal had hij bij begrafenissen van medebroeders gemopperd dat ze vóór hun beurt gegaan waren. Hij was immers de oudste Nederlandse Witte Pater. Hij had zelfs een rijmpje gemaakt: ”Dood gáán doet pijn. Maar dood zijn is fijn”.

Hij vond oud worden een vorm van dood gaan: Zijn gezichtsvermogen en horen verminderden zozeer dat contacten moeizaam werden. En ondanks dat hij steeds bezig bleef en nog niet zo heel lang geleden met twee treden tegelijk de trappen opklom leed hij ook steeds meer onder verval van krachten en steeds vaker terugkerende pijnlijke aandoeningen.

De dood kwam als een bevrijding. Zijn verlangen om te sterven drukte ook zijn rotsvaste geloof uit dat hem een beter leven te wachten stond. Want Nico was een doener met een grote werklust.

Maar hij was ook een diep gelovig man, die vanuit zijn geloof leefde.
We hoeven dus niet om hem te rouwen,
maar zijn hier samen om voor hem te bidden
op zijn laatste reis naar de eeuwigheid
in het vertrouwen dat we zo met hem vieren
dat hij het einddoel van zijn lange levensreis bereikt heeft:
het vaderhuis van God.

Beginnen we deze viering dan ook met hem vertrouwvol aan te bevelen in God’s barmhartige ontferming.

Preek.
zij die Nico Borst voorgingen in Tanzania
Nico’s avontuurlijke poging om midden in de oorlogsjaren het missiegebied in Afrika te bereiken was typerend voor hem. Het maakte hem alom bekend in onze gelederen. Op 5 Juni 1941 legde hij zijn eed van gehoorzaamheid af en werd zo missionaris van Afrika. En het jaar erna, op 30 Mei 1942, werd hij in ’s Heerenberg tot priester gewijd. Het was midden in de tweede wereldoorlog. Zijn klasgenoten werden in Nederland te werk gesteld. Want het leek onmogelijk om Afrika te bereiken.

Maar daar legde Nico zich niet zomaar bij neer. Hij las de verhalen over Abraham als een persoonlijke uitdaging:”God zei” noteert hij: “Verlaat je land en ga naar het land dat ik je tonen zal”. En hij voegde er aan toe: ”Als je lid wordt van de Societeit van de Witte Paters, dan moet je bereid zijn naar een missiegebied in Afrika te vertrekken. Dat deed ik dus”.

Wel vond hij dat de afgelegde eed hem verplichte om eerst verlof te vragen aan zijn oversten voor het drieste avontuur dat hij in zijn hoofd had. Toevallig kwam hij de overste op een perron tegen. Haastig deed hij zijn voorstel. De overste kreeg - tussen twee treinen door- geen tijd om er lang over na te denken. Hij vond kennelijk dat Nico wel zo ongeveer de enigste zou zijn die zo’n gevaarlijke reis aan zou kunnen. Nico kreeg dus permissie en ging op weg.

”Moeilijkheden moet je oplossen als ze er zijn”vond hij.”Grenzen, demarcatielijnen, bergen, rivieren, oceanen….wie dan leeft, die dan zorgt. Ik had een goede fiets. Ik was jong en gezond en ik had niet geleerd om bang te zijn. De tocht kon beginnen”.

Kennissen en een Witte Pater candidaat smokkelden hem eerst de Belgische - ,en verderop de Franse grens over. Toen per fiets en trein naar Parijs. De overste daar beloofde dat een vertrouwensman hem naar Zwitserland zou kunnen brengen. Maar die werd voortijdig door de bezetters opgepakt. Dan maar via het zogenaamd vrije Frankrijk en via Spanje naar Afrika.

In een zwarte toog als camouflage op naar een Jesuitenklooster dichtbij de demarcatielijn. Een betaalde gids liet hem bij de nachtelijke overtocht halverwege in de steek. Alleen, met een mengeling van angst en vertrouwen zocht hij zijn weg. “In de naam des Heren verder” schrijft hij “want Iemand had toch immers gezegd: Ik zal met U zijn tot het einde der tijden”.

Biddend ”Heer in de hemel; het is voor Uw zaak dat ik mijn leven waag. Leid mij. Bescherm mij. Ik ben Uw kind” - bereikte hij het Frankrijk van Petain. Daar werd hij ingesloten in een vluchtelingenkamp. Zo’n 80 Belgen en Nederlanders zaten er vast. Maar de pastoor kreeg hem vrij.

Na twee maanden en via tussenkomst van de Witte Paters communiteit in Lyon kreeg hij een benoeming voor Pau, dichterbij de Spaanse grens. Daar moest hij wachten op een gelegenheid om de Pyreneeën over gegidst te worden. Met een groep van twintig jonge kerels, die wilden ontsnappen aan recrutering in het duitse leger, trok Nico tenslotte in een wijde zwarte toog en veel te grote schoenen de bergen over. Na een uitputtende tocht van twintig uur bereikte hij op voeten vol blaren Spanje. In een dorpskerkje zong hij een Mis uit dankbaarheid.

Maar dat bracht zijn doel voorlopig niet nader. De plaatselijke bisschop ontving hem hartelijk. Maar deze vond dat God Nico zover gebracht had om in Spanje de Witte Paters bekend te maken en zo roepingen te werven voor de missie.Dat leek God’s bedoeling volgens de bisschop. Nico vond zichzelf totaal ongeschikt voor dat soort “roeping”. Maar pogingen om papieren voor de reis naar Afrika te krijgen mislukten in Bilbao en in Madrid. Nico bewoog hemel en aarde. Hij riep zelfs de tussenkomst van de nuntius in.

Maar contact met de Spaanse Nationale Directeur van de “Voortplanting van het Geloof “ leidde ertoe dat hij inmiddels toch maar begon met wat Spaans leren, zijn burnous ging dragen en missiereizen aflegde; eerst in Noord en later in Zuid Spanje.

Zijn enthousiasme maakte goed wat hem aan spaanse taalvaardigheid en missie ervaring ontbrak. Hij legde veel contacten en werd overal uitgenodigd om over Afrika te praten en zijn idealen over te dragen.

Toen Nico tenslotte dan toch kon vertrekken kon hij aan een Spanjaard, die al opgeleid werd tot missionaris van Afrika, een lijstje van 60 gegadigden overhandigen. “Zo zie je maar weer”, schrijft hij,”Al is de zaaier nog zo lomp en stuntelig; het is God die wasdom geeft”.

De bootreis, begonnen in Mei 1944, bracht hem van Lissabon via Congo tenslotte naar Tanzania: naar het Mwanza bisdom. Daar begon hij met zijn gebruikelijk vootvarendheid te werken in de missiepost Ng’wabagole.

Maar het spaanse avontuur was nog niet afgelopen! In 1948 werd hij er benoemd om, samen met Pater Merry, aldaar een Provincie van de Witte Paters op te richten. Daaraan werkte hij tot 1953 aan toe. De Spaanse missionarissen van Afrika worden hier dan ook wat oneerbiedig “de Borstkinderen”genoemd.

Dit avontuur, deze reis vol gevaren en ontberingen zou je kunnen zien als een symbool voor Nico’s hele misonarisleven. Hij zelf geeft de uittocht van Abraham uit Ur in Chaldea aan als beeld van zijn eigen Missionarisleven: ”God riep: Verlaat je land en ga naar het land dat ik je geven zal.. En Abraham ging”, schrijft hij. “Nu nog daagt hij mensen op die manier uit. Mijn verhaal is daar een bewijs van.”

Zijn verhaal, van zijn eigen uittocht. Zijn levensverhaal. “Van Yahweh komen de schreden van een mens”, citeert hij later uit het Boek der Spreuken. “Hoe kan een mens zijn eigen weg begrijpen”.

Zijn opgang naar het missionarisleven was al een lange tocht geweest.”Volgens verstandige mensen was ik absoluut ongeschikt ooit priester te worden. En als oudste zoon moest ik vader in de zaak opvolgen In de werkplaats werd ik al “de kleine baas”genoemd”. Maar het voorbeeld van zijn moeder, die onbemerkt de armen hielp waar ze maar kon, en dat van zijn zus Mies,de missiezuster, en zijn priester-broer in Frankrijk hielpen hem om alle hindernissen te overwinnen. Hij werd tenslotte toch missionaris.

Na de lange reis naar en door Spanje met als einddoel Afrika werd ook zijn verdere leven een lange tocht over soms ruwe wegen vol valkuilen en hindernissen.

Nico was veeleisend voor zichzelf: Wat moeite kostte was goed. Gemak was maar bedenkelijk. Hij zette zich dus altijd vol-ijverig in. “Niets doen ? dat doen we later in de hel wel”. Een vrije avond doorbrengen met medebroeders onder het genot van een glaasje bier vond hij maar niks, want, zei hij, ”ďk heb altijd nog zo ontzaglijk veel te doen”. En veel later:”Kalm aan, dan breekt het lijntje niet: dat heb ik nog steeds niet geleerd. En ik ben nu te oud om het nog te leren”.

Op zijn oude dag:”Ik voel me fit en zou niet graag opgeborgen willen worden- tenzij onder de zoden”. En over zijn verblijf in ons rusthuis: ’Ik ben heel druk met niets doen”. En tenslotte verzuchtte hij: “Dat ik ruste - moeilijk hoor! - in vrede”.

Hij vroeg veel van zichzelf. Hij was actief en ondernemend. Edelmoedig en vindingrijk. Hij leefde ook heel sober. Onvermoeibaar trok hij de dorpen in. Hij beperkte zich daarbij niet alleen tot priesterlijk werk. Maar bemoeide zich ook met ziekenzorg, met aanleggen van installaties van biogas en zo voort….

Dat alles bracht rusteloosheid met zich mee en ook een zekere ondoordachte onbesuisdheid. Verschillende keren raakte hij dan ook overspannen. Hij was veeleisend voor zichzelf en kon ook veeleisend zijn voor zijn medebroeders. En dat maakte de onderlinge verhoudingen niet altijd gemakkelijk. Anderen hadden het soms moeilijk met hem. Dat kwetste zijn gevoeligheid . Hij had het ook soms ook moeilijk met anderen. Met hun vermeend of werkelijk onbegrip.

In zijn missieleven was hij steeds weer onderweg. Nergens een blijvende woonplaats. Hij diende op 11 verschillende missieposten. Maar overal en altijd was hij bereid om mensen te helpen. Afrika en Afrikanen hadden zijn hart gestolen. En overal maakte hij vrienden en was zelf een trouwe vriend. Zijn adressenlijst telt 153 namen.
Inscriptie op de steen: overleden confraters; herbegraven vanuit het kerkhof van het oude St Charles op de Bossche Baan, Esch
Falende gezondheid maakte het tenslotte raadzaam hem naar Nederland te benoemen. Nico vond dat afscheid zwaar. Maar weer pakte hij zijn bullen en aanvaardde de thuisreis. Ook hier ging hij echter weer aan de slag. Eerst in Beesd. Toen in Heibloem. En ook daar sjouwde hij onvermoeibaar rond. Zelfs in Heythuysen kon hij niet stilzitten: De bibliotheek. Vuil oppikken langs de weg. Kopjes ophalen. Versieren…. Tenslotte verlangde hij meer en meer naar de aankomst na die lange levensreis van 93 jaar.

Want tijdens al die jaren onderweg heen wist hij zich geroepen door God en begeleid door Christus. De dagelijkse Misviering was voor hem meer als een verplichting. Maar een manier om met zijn Heer verbonden te zijn. En daarbij hoorde je te knielen, vond hij.”Ik heb in de documenten van het 2
de Vaticaans concilie niets gelezen over zitten”.

Trouw riep hij rond met de rozenkrans in zijn vingers. Zijn brieven begonnen met “Ave Maria”. “Soms”verzuchtte hij “kunnen we niet meer opbrengen dan een stamelend Heer-ontferm-U-over-mij. En dat is genoeg”.

Nu heeft hij, als Abraham, het einddoel van zijn lange reis, het beloofde land, bereikt. Met Jezus als metgezel en als voorbeeld. Die had toch gezegd: ”Ik zal met U zijn tot het einde der tijden”.

Of Nico nu in vrede rust valt nog te bezien. Maar de Heer zal hem wel iets te doen moeten geven.... “voorspreker zijn voor zijn geliefde Afrika bij voorbeeld....”

Piet Kramer M.Afr.
Provinciaal

printvriendelijke tekst:klik hier

Webmaster-NL

Vorige pagina