Homepagina > Nederland > Contactbrieven > Contactbrief 1e kwartaal 2016 (nr. 199)

Contactbrief 1e kwartaal 2016 (nr. 199)

dinsdag 29 maart 2016, door Webmaster



.-.-.-.-.-.-.-.-.-.

EDITORIAAL
P. van der Pas
*
DE WITTE PATERS IN NOORD-AFRIKA
* Michel Lelong
* Claude Rault
* Jan Heuft
* Algerijns oud-student van
WP-college Béni Yenni
*
GOED NIEUWS UIT AFRIKA
Marien v.d. Eijnden
*
OVERLEDEN MEDEBROEDER
Nico de Bekker
*
OVERLEDEN Witte Zusters
en Familieleden

*
AFSCHEID van Ria, Annelies en Bertha
*
ALGEMEEN OVERSTE wordt bisschop
*
HUIS DONGEN VERKOCHT
*
HET LAATSTE WOORD
is aan WIM WOUTERS

*

.-.-.-.-.-.-.-.-.-.



De Arabische lente, die een jaar of vijf geleden begon, is tot onze spijt omgeslagen in een Arabische storm die heel 2015 door gewoed heeft en die, naar het zich laat aanzien, nog lang niet is uitgeraasd. Vanwege de band die wij, Witte Paters, vanaf onze stichting hebben met Noord-Afrika, voelen wij ons teleurgesteld omdat de storm een spoor van bloedvergieten, onbegrip en chaos achterlaat, niet alleen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, maar ook in het ‘christelijke’ Westen en de rest van de Moslimwereld. En dat raakt ons diep.

Als Missionarissen van Afrika zijn wij als ‘van nature’ verbonden met Moslims en de Moslimgodsdienst, omdat de geboorte en groei van onze Sociëteit zo’n 150 jaar geleden plaats vond in het Arabisch-Islamitisch milieu van Algerije en Tunesië. Kardinaal Lavigerie was al in 1860 in contact gekomen met de moslims van Libanon en Syrië. Vijf en twintig jaar later sprak hij in Noord-Afrika nog over die eerste ontmoeting als een soort bekering, een radicale levensverandering zoals Paulus die ervoer op weg naar Damascus (Hand. 9,1-19). Daar vond Lavigerie volgens zijn eigen zeggen zijn echte roeping: nl. getuigenis afleggen van Christus in de moslimwereld en het Evangelie verkondigen aan de Afrikanen ten zuiden van de Sahara. Om dat te bewerkstelligen stichtte hij de Sociëteit van de Witte Paters (1868) en Witte Zusters (1869). Die officiële naam, Missionarissen van Afrika, gaf ons geografische en sociale werkterrein aan, terwijl onze traditionele kledij, bestaande uit een losse witte toog (gandoera), rode petje (cheshia), en mantel (boernoes) symbolisch de geest en methodologie aanduidden die ons voor ogen stond bij het uitvoeren van onze missie. Die witte dracht herinnerde ons aan onze Arabische wortels en onze zending naar de Moslimwereld in het algemeen. Kortom, het was een kwestie van aanpassing aan de cultuur waartoe we gezonden waren.

Het bleek al gauw dat het bekeringswerk in Noord-Afrika niet echt vlotte. Tegelijkertijd kregen andere medebroeders in de missies van sub-Sahara Afrika te maken met een explosieve groei van duizenden doopleerlingen, en deed hen verzuchten dat hun collega’s in Noord-Afrika hun tijd zaten te verdoen en dat ze beter naar het zuiden konden afreizen! Maar ze hielden vol en bleven waar ze waren!

Vandaag, in 2016, met al die oorlogen, terroristische aanslagen en verdere turbulente gebeurtenissen, vragen sommigen zich af: wat is er terecht gekomen van het werk van onze medebroeders die toen en ook nu nog in Noord-Afrika werken? Is er nog iets over van de goede verstandhoudingen tussen Christenen en Moslims die zij probeerden te creëren? Wat is er over van dialoog, tolerantie en vriendschappelijke verhoudingen waarvoor zij zich jarenlang hebben uitgesloofd? Heeft hun werk daar wel ooit zin gehad? Heeft het überhaupt nog nut daarmee door te gaan? Dus opnieuw de vraag: verdeden of verdoen ze daar niet hun tijd?

Deze Contactbrief wil een beetje op die vragen ingaan. Daarbij willen we onszelf niet laten beïnvloeden door het huidige klimaat van angst en afkeer van alles wat met islam te maken heeft. Om wat meer licht te laten schijnen op deze kwestie laten we in deze Contactbrief graag het woord aan enkele ‘Noord-Afrikaanse’ collega-missionarissen, die ons hun visie geven op hun taak en roeping in die Moslimgebieden. Naast hun getuigenissen, willen we u ook een interessant verhaal voorleggen van een Algerijnse Moslim, die vroeger als kleine jongen in Béni Yenni in Kabylië [1] bij de Witte Paters op kostschool was; hij beschrijft op een boeiende manier niet alleen het internaatsleven, maar zwaait ook veel lof en waardering toe aan een aantal overleden en nog levende confraters waarvan hij les kreeg, zoals o.a. paters Dessommes, Dieulangard, Gayet, Cusset en onze landgenoot Jan Heuft (die hij ‘père Yann’ [2] noemt). Kortom, lees zijn getuigenis en die van onze confraters, en oordeel zelf of ons werk daar nog zin heeft of niet!




Terwijl Tunesië na de spanningen en onrust van de ‘Arabische Lente’, een hechte politieke stabiliteit aan het opbouwen was, werd het in maart 2015 doelwit van een zeer zware terroristische aanslag die talrijke slachtoffers maakte en die zowel in Europa als in de Maghreb [3] veel emoties te weeg bracht.

Als Witte Paters waren wij des te meer bij dit drama betrokken, omdat wij sinds de tijd van onze stichter, Kardinaal Lavigerie, nauwe banden hebben met Tunesië. Velen onder ons hebben daar theologie gestudeerd en hun eerste H. Mis opgedragen in de basiliek van Carthago. Ten tijde van het Franse Protectoraat leverden de Witte Paters daar hun bijdrage aan het leven van de Kerk, en toen het in 1956 onafhankelijk werd, zijn onze communiteiten uit Tunis en andere steden in het land gebleven.

Maar veel Europeanen verlieten Tunesië en het aantal Christenen – vooral Fransen, Italianen en Maltezers – liep danig achteruit. Er volgden onderhandelingen tussen het Vaticaan en de Tunesische regering die in 1964 leidden tot een overeenkomst, waarbij een groot aantal kerken zou worden gesloten. Wel verzekerde die overeenkomst aan de Katholieken, vrijheid van eredienst en stond hen toe enkele kerken open te houden, waaronder de kathedraal van Tunesië, gelegen in het hart van de stad.

In de jaren die volgden, toen talrijke buitenlandse medewerkers, Afrikaanse studenten en toeristen naar Tunesië kwamen, werd dat akkoord tussen de Heilige Stoel en de Tunesische regering tot ieders tevredenheid gerespecteerd en werden er vreedzame contacten onderhouden tussen vertegenwoordigers van de Kerk en de Tunesische autoriteiten. Het was in die context dat de Witte Paters – samen met priesters uit andere delen van de wereld – door konden gaan met hun dienstbetoon aan de christenbevolking in de parochies en in de gelegenheid waren om deel te nemen aan de culturele, sociale en godsdienstige activiteiten van hun Moslimvrienden.

We vermelden in dit verband de opmerkelijke arbeid die is verricht door de Witte Paters van de IBLA, ‘Institut des Belles Lettres Arabes’, waarvan de bibliotheek en het door hen uitgegeven tijdschrift zeer gewaardeerd werden in universitaire kringen, niet slechts in Tunesië maar ook daarbuiten, in de Arabische landen en de hele moslim wereld. De IBLA-bibliotheek telt 30.000 werken en 600 periodieke tijdschriften en is een van de rijkste bronnen over Tunesië, de Maghreb (Algerije, Marokko en Mauritanië) en de Machrek (Libië, Egypte en de Arabische landen uit Azië), toegankelijk in het Arabisch en het Frans, maar ook in het Italiaans, Engels, Duits en Spaans.

In 2010 ontstond er brand die een deel van de bibliotheek verwoestte, maar op 18 oktober 2014 werd het IBLA heropend door de vertegenwoordiger van de Minister van Cultuur, Mr. Kamel Eddine Gaha, en de directeur van de bibliotheek, pater Bonaventura Mwenda, Witte Pater uit Tanzania. Het is aldus dat de Witte Paters hebben bijgedragen en op diverse manieren nog steeds bijdragen, aan de ontmoeting en de dialoog met aanhangers van het Moslimgeloof.”


Mgr. Claude Rault, een Franse witte pater, is bisschop van Laghouat in Algerije sinds 2004. Zijn bisdom telt meer dan 2 miljoen km2 en is daarmee een van de grootste ter wereld. In de Sahara voelt hij zich thuis. In 2008 schreef hij een boek getiteld ‘De woestijn, mijn kathedraal’. Deze bisschop, een nomade met een missie, is getuige van een arme, dienende en minoritaire Kerk, en preekt ontmoeting met de Moslimwereld.

Nog voor hij bisschop werd, leerde hij ergens op een hoekje van een Noord-Afrikaanse markt het vak van koperslager. Hij leerde het vak met de bedoeling de mensen te leren kennen die het vak uitoefenden, met hun families en kinderen. Toen hij eenmaal bisschop was benoemd, ondertekende hij zijn brieven met "votre frère évêque". Hij schrijft het volgende over de dialoog en ontmoeting met de Islam:

“Ik herinner me een opmerkelijke uitdrukking van Timothy Radcliffe [4] : “De wereldvrede zal geboren worden uit de ontmoeting tussen de Islam en het Christelijk geloof”. Op mijn manier zeg ik, dat onze Christelijke aanwezigheid hier alleen maar zin heeft vanwege onze nauwe banden met de Moslims. Onze evangelische tegenwoordigheid wordt gestimuleerd en verrijkt door onze dagelijkse omgang met de gelovigen van de islam.
a. Welke persoonlijke bekering wordt er in die context van mij verwacht?
Ik word er dagelijks aan herinnerd hoe verschillend we zijn, terwijl we toch allemaal mensen zijn. Dat besef verhindert me mezelf te verschansen achter een barrière van verworven geloofszekerheden. Dikwijls, na een ontmoeting of een getuigenis van Moslimzijde, zeg ik met Jacob: ‘De Heer was werkelijk hier aanwezig en ik besefte het niet!’ (Gen. 28:16). Ik twijfel dan ook geen moment aan de mysterieuze aanwezigheid van God in de Islam. Ook ontdek ik telkens weer opnieuw Jezus’ aanwezigheid in de armen, de kleinen, in hen die hun vertrouwen op God stellen en reeds het volk van de Acht Zaligheden vertegenwoordigen. Zij zijn voor mij een voortdurend appèl om in hen Gods tegenwoordigheid te zien, onze God in zijn Almacht maar ook in zijn zwakheid.
b. Wat voor soort bekering wordt er van ons als Kerk verwacht?
De Kerk wordt geroepen om over haar institutionele grenzen te kijken. Als we willen weten wie wij zijn, dan kunnen we niet om Moslims en de Islam heen; we kunnen hen niet negeren. Dank zij hen consolideren wij onze eigen identiteit. Je kunt jezelf het centrum wanen, jezelf identificeren met het Rijk Gods. Maar dat Rijk Gods zijn wij niet, zelfs al zijn wij haar nederige dienaars. Toch moeten we onze aanwezigheid in Moslimgebied niet relativeren: die is onontbeerlijk en onmisbaar, hoe klein die aanwezigheid dan ook is.
c. Op welke concrete manier leven wij onze roeping ?
We doen dat allereerst door onze bescheiden manier van aanwezig zijn, door onze gastvrijheid en dienstverlening te midden van de Moslimbevolking, door een leven te leiden in de voetstappen van Jezus die “weldoende rond ging” (Hand. 10:38). Om de volledige draagwijdte te beseffen van die aanwezigheid, moeten we ons leven toetsen aan het Woord van God, want in die ‘spiegel’ zien we wat ons bestaan betekent tussen de gelovigen van de Islam. Dat bestaan is op haar beurt onlosmakelijk verbonden met de Eucharistie die ons tot Brood en Wijn maakt voor het leven van de wereld, in ons geval de Moslimwereld. We moeten dus heel bewust ons leven en onze vieringen beleven. Daarin vindt ons bestaan hier, ons broederlijk samenwonen, ons gebed, ons dienstbetoon, ons werk en onze ontmoetingen haar diepste betekenis en zin.”


Er leven en werken nog steeds gewone Witte Paters in Noord Afrika, zoals u ze kende en kent: onder hen twee Nederlanders, broeder Jan Heuft en pater Johan Miltenburg. Jan Heuft uit Hilversum woont al zo’n 45 jaar in Algerije; van 1969 tot 1976 had hij de leiding van een WP college in Béni Yenni in Kabylië. Daarna op het nationale doveninstituut in Algiers, waar het voor het eerst mogelijk was voor dove kinderen een opleiding voor het staatsexamen te volgen, tot aan de universiteit toe. De laatste jaren trekt hij zich in het bijzonder het lot van de Afrikaanse migranten aan. Daartoe heeft hij stichting Rencontre et Développement (R&D, ontmoeting en ontwikkeling) opgezet die fungeert als een "dienststation op de migratie-weg" tussen Afrika en Europa. Hij regelt medische behandelingen, voedsel of onderdak, maar ook het organiseren van terugkeer naar het land van oorsprong voor degenen die dat willen.
Algerije is een transitland geworden. Komende van Ivoorkust, Kameroen, Liberia, Congo RDC of Guinee Conakry, reizen Afrikaanse migranten via Tamanrasset naar Algerije. Velen proberen in Algiers asiel te krijgen bij de UNHCR en verblijven intussen met hele families in leegstaande half-afgebouwde gebouwen. De procedure duurt lang, is weinig kansrijk, en in de tussentijd is er geen opvang. In grote steden als Ghardaia, Oran en Algiers, proberen ze met illegaal werk wat geld te verdienen.
De meesten dromen ervan om via Marokko of Algerije naar Europa te reizen, maar die route wordt steeds moeilijker. Slechts een minderheid slaagt erin het nodige geld te verzamelen voor de smokkelaars die hen over de grens brengen via Marokko naar Melilla [5] , of naar Lampedusa, Italië, en zo verder via de Middellandse zee naar Europa. "Velen blijven steken in Algerije, ze kunnen zelfs niet naar huis terug; hun families hebben gronden verkocht om de reis te bekostigen; ze hebben alles verloren", zegt Jan. “Het is een erg moeilijke situatie, met al die vluchtelingen, al die mensen die rond de steden kamperen, wachtend op een gelegenheid om verder te trekken. Eten, werk, huis, ziekenzorg - ze hebben niets. Wij doen wat we kunnen. We geven prioriteit aan zieke en zwangere vrouwen en doen veel aan aidsbestrijding, vooral onder vrouwen. Maar onze middelen zijn beperkt.” Er is ook tegenslag. Heuft heeft al heel wat mensen begraven, onder wie 19 confraters die zijn vermoord. ‘Dat is zwaar’, vertelt broeder Jan. Maar dan, energiek: “Ik vind altijd weer kracht door veel met God bezig te zijn. Door naast het kwade vooral het goede te zien. We blijven in gesprek gaan met andere culturen. Het gaat immers om een betere wereld!”


Naar School
“Ik had mijn laatste examen van de basisschool nog niet af, of mijn oma had al limonade en poffertjes klaar staan om dat heugelijke feit te vieren. Maar toen ze hoorde dat ik haar zou verlaten om ver van huis verder te studeren, zong ze abrupt een toontje lager. Het ging er bij haar niet in dat haar kleinzoon, die toch de 6de klas af had en goed kon rekenen, lezen en schrijven, nog iets bij zou kunnen leren. Er was trouwens geen kwestie van dat ik weg zou gaan zonder haar goedkeuring.

Toen mijn vader, die beslist wilde dat ik doorstudeerde, zag dat zij er zo’n heisa over maakte, werd hij bang om haar in te lichten over de aanschaf van een hele uitzet en nog een aantal andere onkosten. Als zij dat geweten had, dan zou ze al die verdere studies helemáál afgeblazen hebben. Daarom hield mijn vader, die besloten had me naar het college van de Witte Paters te sturen, dat wijselijk geheim.

O ja, en dan die uitzet zelf! Die moest natuurlijk worden gekocht; nieuwe kleren: twee pyjama’s, ondergoed, kousen, schoenpoets, tandenborstel en tandpasta, een toilettas en nog een hoop andere kleinigheden waar ik tot dan toe nooit van gehoord had. Ik moest dat allemaal netjes in een oranje gekleurd kartonnen koffertje pakken, dat je met een sleutel kon afsluiten. Dat was de eerste keer dat ik iets had dat helemaal van mij was.

Bij het klaar maken van die uitzet kwam er bovendien nog iets kijken, waarvan ik pas een paar maanden later het nut inzag. Er moest namelijk op ieder kledingstuk een nummertje genaaid worden! Mijn arme moeder, die het toch al zo druk had, was bijna een hele week bezig nummer 137 in mijn kleren te borduren met van dat blauw katoenen garen dat ze gewoonlijk gebruikte voor haar eigen omslagdoeken. Met haar naald volgde ze nauwkeurig de cijfers die wij voor haar van te voren met een balpen in de kragen hadden geschreven en in de zakken van de pantalons, want zelf kon ze niet lezen. Op haar vraag naar het voordeel van die klus, antwoordde mijn pa eenvoudigweg dat de directeur van het college dat vereiste van alle interne leerlingen. Zij zag echter helemaal het nut niet in van zo’n nutteloze versiering op ondergoed dat trouwens toch niemand kon zien.

Later, toen mijn waszak terugkwam uit de wasserij en ik toch een onderbroek en een paar sokken kwijt was, begreep ik pas wat de bedoeling was van dat nummertje! Daar kwam nog bij dat dat nummertje interessant bleek te zijn om de luxueuze spulletjes van die chique jongelui uit steden als Tizi-Ouzou, Algiers en Béjaïa te herkennen, want die hadden stukjes lint netjes met hun nummer bedrukt en keurig met een naaimachine daarin gestikt. Gemakkelijk te onderscheiden van die onhandige, ruwe kleren van ons, dorpsjongens.

Vertrek
Het was begin September. Gezeten achter het stuur van zijn grijze Estafette [6], en slingerend langs de bochtige stoffige wegen van Tassaft naar Ath-Larbaa, bracht mijn vader mij weg naar het internaat. Ik was wat verward. Ik merkte de beginnende overgang niet eens tussen zomer en herfst. Ook zag ik het prachtige landschap niet dat langs de auto voorbij schoof. Onderweg vroeg ik me af wat mijn vader bezig hield. Terwijl hij normaal gesproken zo spraakzaam was, kon hij onderweg maar drie zinnetjes over zijn lippen krijgen, maar wat hij zei zal ik dan ook nooit of te nimmer vergeten: - je zult het daar beter hebben dan thuis; - je zult belangrijke dingen studeren; - eens zul je dokter zijn. Hiermee stond het decor overeind: er was gezegd wat gezegd moest worden, er was geen weg meer terug.

Het internaat


Bij aankomst in Béni-Yenni, grifte – nog voor ik binnenging – de ingang met zijn grote poort, zich op mijn netvlies. Ik weet nog steeds niet waarom. Links binnen die poort was een parkeerplaatsje waar een Renault 4L en een SG4, het vrachtwagentje van pater Gayet, stond geparkeerd. Er stond ook nog een 2CV van een van de leraren. Rechts twee klaslokalen, verderop links een pingpong zaaltje, een speel-plaatsje en toiletten. Verderop de recreatiezaal, woonruimtes van de leraren, kleine kapel, bibliotheek, eetzaal, ziekenboeg en slaapzaal. Daarachter de wasserij, douches en daar weer achter een amandelboomgaard. Hoeveel ogenblikken van sport, spel en plezier, van kattenkwaad én ook van verdriet heb ik daar niet doorgemaakt met mijn vriendjes; op die onvergetelijke plaats waarvan ik me nog ieder detail herinner! Tijdens die vijf schooljaren op het internaat van de Witte Paters te Béni-Yenni heb ik de paters Garnier, Vialton, Cusset, Dessommes, Yann, Maksud, Fernandez, Dieulangard leren kennen, alsook de lekenleraren Jean-Joe, Hervé, René, Jean-Loup, Jean-Paul, Michel, Charles, Claude, Chikh Salah. Ik heb nooit echt begrepen waarom men de paters met hun achternaam noemde en de andere leraren met hun voornaam! Bovendien was er nog David, de kok, Belkacem, het factotum, en de dames van de wasserij uit d’Ath-Larbaa. Als herinnering aan talloze onvergetelijke momenten, heb ik over sommigen van hen, met affectie en vriendschap, wat anekdotes opgeschreven. U vindt die verder hieronder. Maar laat me beginnen met mijn eerste indrukken.

De eerste nacht op een slaapzaal
Die eerste nacht vergeet ik nooit. Het was echt voor het eerst dat ik helemaal voor mezelf moest zorgen. We moesten zelf ons bed opmaken en dat moest goed gebeuren want pater Vialton, de surveillant, hield iedereen scherp in de gaten. Hij liep tussen de rijen door om uit te leggen dat het onderlaken strak om de matras moest en dat het bovenlaken teruggevouwen moest worden op de hoogte van het kussen. Ik had nog nooit een beddenlaken gezien en vond het allemaal maar heel ingewikkeld.
Het bed eenmaal gemaakt, moest je je pyjama aandoen. Ook dat vond ik best amusant omdat het voor het eerst was dat ik in andere kleren sliep dan die ik overdag aanhad. Vervolgens moest je je pantoffels aandoen, je toilettasje nemen en naar de wasbakken gaan om je tanden te poetsen en je voeten te wassen. In de wasgelegenheid maakte ik mijn toilettas open, maar kon nergens de tandpasta vinden die papa voor me gekocht had. Toch moest ik, net als iedereen, mijn tanden poetsen. Ik pakte mijn tandenborstel en ging er heimelijk mee over het stukje zeep dat in mijn tas zat en begon daarmee flink mijn tanden te borstelen. Die zeepsmaak was niet bepaald lekker, maar op slot waren mijn tanden net zo schoon als die van mijn maatjes en ik was best tevreden dat ik me toch uit die penibele situatie had weten te redden. Die eerste nacht heb ik nauwelijks geslapen. Ik miste mijn vertrouwde omgeving, mijn broers, mijn zussen, ouders en oma, en het ook het geblaat van ‘Zizette’, de lievelingsgeit van mijn tante. Ik kon maar geen slaap vatten terwijl ik gewoonlijk toch sliep als een os……

Terwijl ik lag te woelen zag ik, zo’n twee uur nadat het licht was uitgegaan, de schaduw van pater Vialton zachtjes binnenkomen. Hij liep op kousenvoeten tussen de rijen bedden door op weg naar de kachel om te zien of er nog voldoende kolen in lagen, terwijl hij onderweg een deken recht trok dat half van iemands bed gegleden was, en een ander wat troostte die lag te snikken omdat hij voor het eerst van huis was. Met dat zachtaardig beeld en het gevoel dat we veilig waren, viel ik eindelijk in slaap.

Lessen en buitenactiviteit

Afgezien van de lessen gegeven door zeer bekwame leraren, werden we door paters en leraren ook begeleid op wandelingen en andere facultatieve activiteiten waarvan we zelfs de naam niet eens kenden: astronomie van mijnheer Charles, diavoorstellingen van pater Cusset en verder nog filatelie, schilderen, zang en lezen in een vertrek waar het wemelde van leuke boekjes als Spirou, Asterix en Rahan.

De dictees van mijnheer Claude waren moeilijk… Bij mijnheer Charles, de wiskundeleraar, leek trigonometrie aanvankelijk soms meer op een raadseltje dan wat anders…

Pater Dessommes
We moesten minstens één boek per maand lezen. In de bibliotheek trof je dan pater Dessommes in zijn smetteloze witte toog, verloren in zijn doolhof van boeken, terwijl hij naar gewoonte zachtjes door zijn baardje streek. Altijd vond hij feilloos het boek waar je om vroeg. Als je het terugbracht vroeg hij je bovendien steeds iets waar hij het antwoord al op wist, maar wilde zien of wij het boek inderdaad ook gelezen hadden. Pater Dessommes was zelf een echte bibliotheek, en wij hadden er een ondeugend plezier in moeilijke woorden op te zoeken in de dikke Larousse en hem de betekenis te gaan vragen tijdens de avondstudie. We slaagden er nooit in hem te grazen te nemen! Ook was hij een uitstekende naturalist en tuinman. Tijdens wandelingen leerde hij ons talloze planten en struiken kennen waarvan hij de namen kende in het Latijn, het Frans, Arabisch en zelfs in onze eigen taal van Kabylië. Zittend in het gras naast een riviertje kon hij ook prachtige verhalen vertellen. Ja, deze naturalist heeft goed zaad in onze hersenen geplant.

Pater Dieulangard
Ziehier iemand die gemakkelijk kenbaar was aan zijn zware tred, zijn grote bril, zijn veel te korte toog, altijd blootshoofds en lippen die nauwelijks bewogen als hij sprak. Een uitzonderlijk man met uitzonderlijk geduld en wijsheid, een man die nooit een leerling berispte wat hij ook deed. Hij stond gewoon boven het kabaal en gekrakeel om hem heen. Wij stonden zo verwonderd over zijn stoïcijnse gedrag, dat wij op een goeie dag – misschien om hem te bedanken – besloten om ons vóór de slaapzalen te presenteren in keurige bijna militaire rangen zonder het minste gefluister. Die avond meenden wij een kleine nauwelijks herkenbare glimlach over zijn gezicht en een soort gelukzalige tevredenheid in zijn ogen te zien. Hij leek blij te zijn dat zijn boodschap– gevolg van zijn eigen verdraagzaamheid – eindelijk tot ons doorgedrongen was.

Die winter sloeg de griep toe en iedere middag ging pater Dieulangard de slaapzalen in naar de ziekbedden om te vragen naar onze gezondheid. Wij lagen dagelijks met ongeduld op hem te wachten, want hij kwam altijd met thermosflessen vol citroenlimonade die hij aan iedere zieke gaf. Die kruidendrank, waarschijnlijk een mengsel van ijzerkruid [7], limoen en honing, had zo’n succes dat het aantal ingebeelde zieken, ras toenam en de klaslokalen leeg dreigden te raken. Dat gedoe hield echter snel op toen de leraren een vermeende epidemie aan de Overste rapporteerden. De directeur, om echte en valse zieken van elkaar te scheiden, toonde zich bekwaam en niet te stoppen: al gauw deed het gerucht de ronde dat de temperatuur, gemeten onder de oksel, niet erg betrouwbaar was, en dat de patiënten van nu af twee injecties per dag zouden ontvangen als enig efficiënt middel tegen de koorts. Het gevolg van de slimme zet van de overste was dat pater Dieulangard al gauw niet meer binnenkwam met hele thermosflessen van zijn drankjes, maar met kopjes!

Op een dag had pater Dieulangard dienst in het winkeltje met schoolbenodigdheden. Tijdens de avondstudie trokken steeds meer leerlingen die kant op, omdat bleek dat hij extra goede kwaliteit pakken schrijfpapier verkocht voor twee keer minder dan de gewone prijs. Ik had er zelf twee pakken van gekocht voor 50 centimes per stuk. Dat nieuwtje bereikte al snel de oren van pater Gayet, de econoom van het internaat, die er furieus een stokje voor stak. Ik realiseerde me meteen dat ik goede zaken had gedaan, en niemand van ons werd vereist het verschil bij te betalen. Niemand wist met zekerheid te zeggen of Dieulangard echt de prijs niet wist, of een oogje dicht deed om de minder bedeelden onder ons een voordeeltje te doen. Die verdraaide Dieulangard!

Tijdens mijn vijf schooljaren heb ik nooit een leerling horen klagen dat hij door een leraar geslagen was. Straf kregen we wel als dat nodig was, zoals extra sommen maken buiten studietijd, niet naar de film mogen op woensdagavond, geen uitstapjes mogen maken naar het dorp en dus geen snoepjes kopen, of het ergste: het hele weekend binnen moeten blijven. Onder bepaalde omstandigheden hielden de paters een waarachtige sociale enquête om te weten of onze ouders draagkrachtig genoeg waren, en het was niet ongewoon te horen dat sommigen een deel of soms zelfs alle pensionkosten kregen kwijtgescholden. Alleen rijkere handelslui en beter-gesitueerden betaalden het volle pond. In ieder geval woog dat bedrag niet op tegen de kwaliteit van zorg en opvoeding die wij daar kregen.

Pater Gayet
Nou, dat was nog eens een vrolijke kwant! Hij viel op door zijn zware tred, zwarte overjas, dikke brillenglazen, en een eeuwige sigaret tussen wijs- en middelvinger geklemd, die hij tot het allerlaatste eindje oprookte. Deze sportliefhebber gaf ons gymnastiek en van hem leerden we diverse takken van atletiek te beoefenen. Op het einde van de avondrecreatie had hij altijd een groot aantal leerlingen om hem heen, belust op voetbaluitslagen en informatie over andere sporten… Pater Gayet was een uiterst sympathieke man waar iedereen van hield.

‘Pater’ Yann [8]
Yann kon je van verre herkennen vanwege zijn onhandelbare opstaande haardos die hem nog langer maakte dan zijn toch al ongeveer twee meter lengte. Hij was onze Engelse prof, heel nauwgezet, heel Engels. In het begin gooide hij de Franse mannelijke en vrouwelijke lidwoorden door elkaar zodat we soms de raarste zinnetjes voorgelegd kregen om in het Engels te vertalen. In onze ogen was hij een strenge maar onvermoeibare man, die altijd en overal tegelijk scheen te verschijnen. Hij zat altijd vol energie en minachtte geen enkele baan; hij was tegelijkertijd knutselaar, leraar, administrateur en directeur. Veel leerlingen hebben grote stappen gezet in het leven dank zij zijn hulp. Ik hoop dat hij onze jeugdige deugnieterij zal vergeven, als hij maar weet dat wij mooie herinneringen aan hem bewaren.

Pater Cusset

Pater Cusset was zo’n geweldig goede man dat hij eerder het belang van anderen in gedachten had dan dat van zichzelf. Er lag altijd een innemende permanente glimlach op zijn gezicht. Hij was bovendien zo’n veelzijdig iemand dat hij net zo goed Frans, geschiedenis, aardrijkskunde of wat dan ook had kunnen doceren. Hij hield ervan frequente contacten te maken met de plaatselijke bevolking en vond het fijn uitgenodigd te worden. Hij was van een goedheid en vriendelijkheid die hij in overvloed ten toon spreidde.

Dank aan allen voor die onvergetelijke momenten!



1. Enige Vrouwelijke Moto-taxi Chauffeur

De 40-jarige Claudine Nyanamajambere is de enige vrouwelijke "moto" taxichauffeur, een typisch mannelijk beroep, in heel Kigali, Rwanda. Motortaxi’s zijn de vlugste manier van vervoer in deze als maar uitdijende stad. Van bussen kun je niet op aan, autotaxi’s zijn heel wat duurder en veel langzamer. Claudine zigzagt gewoon tussen de rijen opgestopte auto’s door.
"De meeste van mijn klanten zijn mannen. Wanneer ik tussen de andere moto-taxi’s sta te wachten op een klant, horen zij mijn stem en kiezen mij". Zij zei nooit geen last gehad te hebben met mannelijke klanten. Ze is nu 4 jaar een moto-taxichauffeur in Kigali.

2. 80-jarige Studeert af in Rechten

De 80-jarige Lazaro Ole Kipeiyani in Tanzania gradueerde in Rechten januari 2015 op de Open Universiteit, Arusha, samen met 75 studenten in allerlei richtingen. Hij is een voormalig ambtenaar; vader van 4 en grootvader van 4. "Jaren hielp ik mensen hun documenten op te stellen voor hun rechtszaken", zei hij, en dat zette hem aan om echt Rechten te gaan studeren. De 3 beste studenten waren vrouwen: Anna Mahenge, Bertha Gilbert, Elisifiwe Kileo. De Open Universiteit heeft grote successen geboekt, zoals het vestigen van studie en examencentra in praktisch alle provincies van het vaste land van Tanzania met Zanzibar en Pemba, als ook in Kenia, Rwanda en Namibië.
Arusha Times 24-1-2015.

3. 19-jarige Ondernemer

De "Anzisha (= begin) Prijs" is te behalen door 15-22 jarige ondernemers die een innovatieve zaak of oplossing uitwerken die een positieve uitwerking heeft op hun gemeenschappen. Tom Osborn, pas 19, Kenia, ontving die voor 2014, en werd een van werelds top jong-ondernemers.
Hij richtte "GroenKool" op, schone energie houtskool briketten voor kookvuren, die zowel gezonder zijn als langer werken. Ze zijn gemaakt van landbouw afval zoals van suikerriet. Studies tonen aan dat ze 90 % minder rook ontwikkelen, en 60 % meer energie afgeven dan gewone houtskool. Bij het surfen op Internet vond hij studenten van de MIT die proeven aan het doen waren om landbouw afval om te zetten in houtskool. Hij nam contact met hen op en vond uit hoe die meer gezonde houtskoolbriketten te maken. "We moesten gratis monsters uitdelen, want mensen veranderen niet graag", zie hij. "De prijs is de belangrijkste factor voor klanten. En ofschoon ons product beter is, mag het niet duur zijn". Groenkool begon 30 kg briketten per dag te maken, toen 50, toen 150. Zij bouwden een fabriek in 2014 die 2.000 kg per dag fabriceert, en kan worden opgewaardeerd tot 3.000. Een team van universiteitsstudenten voor onderzoek en ontwikkeling werd opgezet om eigen Groenkool kachels te ontwerpen.
Cape Town 30-1-2015

4. Leerling Lagere School wordt succesvolle Melkvee houder

Isaac Mwangi, Kenia, 26 jaar oud, kon vanwege een gebrek aan schoolgeld niet naar de middelbare school in 2003. Hij begon thee te plukken voor 60 cent per kg en haalde dagelijks zo’n 20 kg voor € 12,-. Hij ging er mee door tot hij 3 jonge stieren kon kopen de een na de ander voor elk € 30,-. Na een jaar verkocht hij ze voor € 357,- en kocht een melkkoe voor € 328,-. Inmiddels heeft hij 4 koeien; verkoopt dagelijks 70 tot 80 liter melk aan een hotel in de stad en verdient ongeveer € 675,- per maand. Voor voer verbouwt hij Nappier gras [9] en het blad van de zoete patat, en vult dat aan met melkveevoer. Na aftrek van zijn onkosten en het € 48,- maandsalaris van zijn arbeider, zet hij tussen de € 540,- en 580 maandelijks op de bank. Om zijn inkomen te verhogen drijft hij een motor-taxidienst. Hij is begonnen met de bouw van een 3-slaapkamer stenen huis, en hoopt binnenkort te trouwen. "Ik heb niet veel nare verrassingen, omdat ik nauw overleg met de veearts, die 2 maal per maand de koeien komt controleren, en die ik altijd raadpleeg over elke afwijking die ik bij mijn koeien zie, of in geval van ziekte", legde Mwangi uit. Hij wil zijn koeienstal uitbreiden tot 15, zodat hij dagelijks 200 tot 300 liters melk kan krijgen en een biogas installatie kan zetten. En daarna een auto met laadbak !
The Star 3-2-2015.

5. Milieu beweging ontvangt Prijs
Tanzania Milieu Actie Associatie (TEACA) ontving een presidentiele prijs voor zijn inzet voor het behoud van het milieu. Deze begon ermee in 1987, vooral rond de berg Kilimanjaro, door het planten van bomen, en door het bewust maken van ecologie, de slechte gevolgen van het ongecontroleerd hakken van bomen en erosie. Commissaris van de Provincie, Dhr. Gama, zei dat iedereen hoort te zorgen voor het behoud van het milieu; het is de verantwoordelijkheid van elk individu, van groepen en instituties; het moet niet overgelaten worden aan de regering en enige NGO’s.
TEACA Directeur Dhr. Charles Njau zei, dat zij verleden jaar 54 hectaren bomen plantten. "In de toekomst gaan we samenwerken met andere belanghebbenden, zoals scholen, religieuze organisaties, vrouwen en jeugdgroepen, om bomen te planten in alle gebieden die behoud nodig hebben, zodat in 2018 de ’oude’ Kili-manjaro hersteld is". De inspanningen van Dhr. Gama werpen hun vruchten af in vele delen van de provincie; aanmerkelijk minder bomen worden gekapt terwijl er veel meer worden geplant.
Daily News 6-2-2015

6. Afrika zonder malaria komt in zicht.

Acht Afrikaanse landen zijn erin geslaagd tegen 2015 de verdere verspreiding van malaria te stoppen: Botswana, Kaapverdië, Eritrea, Namibië, Rwanda, Sao Tomé en Principe, Z-Afrika en Swaziland. Ze haalden zo de millenniumdoelstelling voor malaria die de VN hadden bepaald. Daarnaast hebben vijf landen sinds 2011 aanzienlijke vooruitgang geboekt: Liberia, Rwanda, Senegal, de Comoren, Guinee en Mali. Door de verspreiding van de ziekte in te dammen is het aantal malariadoden in Afrika sinds 2000 met 66 procent gedaald, bij kinderen onder de vijf jaar zelfs met 71 procent. In Afrika ten zuiden van de Sahara is malaria niet langer de belangrijkste doodsoorzaak bij kinderen.
Zolang er geen vaccin is, bestrijdt men malaria vooral door de verspreiding van insecticidesprays (voor op de muren), muskietennetten en geneesmiddelen. Sinds 2000 zijn meer dan een miljard muskietennetten uitgedeeld in Afrika ten zuiden van de Sahara. Volgens de jongste cijfers sterven wereldwijd 438.000 mensen per jaar aan de ziekte, een daling met meer dan de helft sinds 2000. Vorig jaar waren er naar schatting 188 miljoen malariagevallen in Afrika. 395.000 Afrikanen stierven aan de ziekte.
(Bron: IPS, 1/2/2016)

7. Witte Paters in Nederland helpen de Wetenschap.

Twee jaar geleden, op 9 mei 2014, namen een aantal Witte Paters in Heythuysen deel aan een malaria-onderzoek door de Radboud Universiteit Nijmegen. Op 4 februari 2016 schreef dr. Bastiaense:

”Ik heb contact opgenomen met een van mijn collega’s die momenteel experimenten doet met het bloed dat wij bij u afgenomen hebben. Wat deze heeft gezien is dat het bloed van 1 pater - indien muggen ervan drinken - ervoor zorgt dat 90% (!) minder malariaparasieten in deze muggen tot ontwikkeling kunnen komen. Met andere woorden, er zit dus een antistofje in zijn bloed dat ervoor zorgt dat de malariaparasiet in de muggenmaag wordt aangevallen en zich bijna niet meer kan vermenigvuldigen. Erg interessant. Het idee is dat mijn collega’s gaan kijken wat dit precies voor een antistof is en of het mogelijk gebruikt kan worden als (onderdeel van) een vaccin om de malariaoverdracht tussen mensen te verminderen. Het zal nog wel even duren voordat hier een wetenschappelijk artikel over verschenen is……”



Pater Nico de Bekker

Nico werd geboren op 30 aug. 1922 te Lith aan de Maas. Hij had een oom die Witte Pater was, een zus Witte Zuster, en later zijn ook drie oomzeggers witte pater geworden: Jan, Piet en Jozef. Nico verbond zich op 22 mei 1947 aan onze Sociëteit en werd op 11 april 1948 priester gewijd. Begin 1949 vertrok hij naar het bisdom Mwanza, Tanzania, leerde de Sukumataal en cultuur en begon er zijn pastoraal werk.

Nico was een doorzetter en nam allerlei initiatieven. Tijdens zijn filosofiestudie typeerde men hem als “een klein maar vinnig ventje” en dat is hij altijd gebleven. Hij begon in Sumve en kreeg er de bijnaam “Mkweche”, ‘krakkemikkige kar’ ofwel krakende wagen: hij was gezond, maar niet al te sterk. In 1949 leerde hij Swahili in Kilulu en werd leraar op de onderwijzersopleiding in Bukumbi. Eind 1951 werd hij leraar op het klein seminarie Nyegezi en in 1953 ging hij naar de parochie Iseni. Er was daar een misdienaartje dat in 1988 zijn aartsbisschop werd, in de persoon van Mgr. Anthony Mayala. In 1956 was hij medeoprichter van de parochie van Geita en leerde er de streektalen Sumbwa en Lwakakombe.

In die tijd nam bisschop J. Blomjous als eerste in Tanzania de beslissing tot zelfredzaamheid: de parochianen moesten zelf voorzien in alle behoeften van hun parochie en het levensonderhoud van de parochiestaf. Nico kreeg veel benoemingen: in 1959 Kome eiland, in 1962 leraar klein seminarie te Murutunguru, 1970 Itira; daar kreeg hij de bijnaam “Paulus”, omdat hij dagelijks op tocht was door de parochie; in 1972 opnieuw Murutunguru, nu als pastoor. Zoals in alle parochies waar hij werkte, had hij een welvoorziene boekwinkel; in 1977 Kalebezo, in 1979 Buhingo. Prioriteiten waren: opwaarderen van de parochieraad, vorming van leken, instructies voor het huwelijk, en vormingsdagen voor jongeren. Hij bouwde er een polikliniek voor de streek. In 1992 verhuisde hij naar Bukumbi, het vormingscentrum voor Catechisten. De vooruitgang die Nico gerealiseerd zag sinds hij er aankwam bestond uit: een ziekenhuis, middelbare meisjesschool, verpleegopleiding, technische school, catechistenopleiding en 2 kloosters voor Tanzaniaanse zusters. Naast de gewone pastorale zorg in 54 kerkdorpen, bereidde hij zo´n 500 volwassen geloofsleerlingen voor op het doopsel en vormsel. Hij vormde zo’n 200 kleine Christelijke gemeenschappen. Al met al een indrukwekkende lijst van werkzaamheden.

In juni 1998 kwam Nico voorgoed terug naar Nederland, met in zijn bagage “veel kostbare herinneringen en onbeschreven ervaringen, herhaaldelijk door schade en schande verkregen”! Ook zei hij: “Het blijft voor mij centraal staan dat ons geloof in Jezus de basis is voor een vreedzame en rechtvaardige samenleving. Daarom heb ik me minder met materiele ontwikkeling bezig gehouden dan met geloofsverdieping om de mensen te laten voelen hoe nabij Jezus ons is”. En ook: “Ik heb de 3 fasen van het missionarisleven beleefd: christendom planten, stevig doen wortelen, en dan overlaten aan hen die wij daartoe opgeleid en gevormd hebben.”

Hij vestigde zich eerst in onze gemeenschap in Tilburg en vanaf 2002 in Heythuysen. Op zondagavond 22 November 2015, is Nico vredig ingeslapen.

In vele gelijkenissen verkondigde hij hun zijn leer,
op een wijze die zij konden verstaan.”

Mc. 4,33

  • 25-11-2015, Cor v.d. Meer, zwager van confrater Hugo Hinfelaar
  • 08-12-2015, Jan Kramer, Schagen. Fam. v. Piet Kramer?
  • 17-12-2015, Kees Elsendoorn, Den Bosch. Zwager van † B. Veltman
  • 31-12-2015, Theo v.d. Ven, Schijndel. Broer confrater Jo v.d. Ven
  • 08-01-2016, Tonny Vendrig-Oostveen, Vinkeveen. F. v. A. Oostveen
  • 14-01-2016, Ria Domen, Turnhout
  • 15-01-2016, Koos van Hoften, Tilburg
  • 28-01-2016, Agnes Stultiëns, Eindhoven. Zus van confrater L. Stultiëns
  • 30-01-2016 Jan de Jong, Ameland. Broer van confrater Theo de Jong
  • 15-01-2016 te Vught, Zr. Dymphna Kleemans, MSOLA

Een bijzondere dag op Modestusstraat 20 in Dongen.
Dinsdagavond 15-12-2015 werden personeel en partners uitgenodigd voor een kerstdiner en tevens afscheid van drie dames,

wiens contract m.i.v. 31 december 2015 afliep. Ze hadden alle drie de pensioenleeftijd bereikt.

In een grote kring zaten we onder het genot van een drankje, toen Cees het woord nam. Hij verwelkomde iedereen en er was een korte speech, vol lovende woorden en een vergelijk met een Bijbelverhaal, dat wel van toepassing was op dit afscheid.

Daarna kregen we een prachtige bos bloemen overhandigd door Thea en een werkelijk schitterend beeldje dat de balans tussen menselijke en zakelijke factoren weerspiegelde, die noodzakelijk zijn voor een goede relatie. We waren er alle drie een beetje stil van. Jan, de huisfotograaf, legde alles vast op de gevoelige plaat.

Ook voor de interne mens was goed gezorgd. Culinair Dongen, onze maaltijdleverancier, had alles uit de kast gehaald om dit afscheid te laten slagen. Erwin de Vos had ook gezorgd voor assistentie, zodat iedereen heerlijk kon genieten van zijn culinaire kunsten. Ook broeders uit Eindhoven en Cor Kleisterlee met zijn vrouw waren aanwezig. Broeder Urbanus zorgde met zijn pastoraal koor voor de vrolijke noot.

Al met al een avond om niet te vergeten. Ook namens mijn collega’s Ria en Bertha wil ik u allen hartelijk danken voor deze avond. Ik wens iedereen een goede tijd toe en op zijn Brabants “Houdoe en bedankt”!!!

Annelies.

Ja, het was een hele mooie avond in Dongen. Drie medewerksters namen na talloze jaren afscheid van ons, Witte Paters, nadat ze ons overgedragen waren door de broeders van Dongen. Op die avond werden zij in de bloemen gezet… en ook in de tonen van lieflijke muziek, begeleid door Cees Bakker op de gitaar, streng geleid door broeder Urbanus die tevens de teksten had geschreven van de liederen en tenslotte begeleid door een voor deze gelegenheid ingehuurde (Maestro) maatzwaaier, Piet Buijsrogge, die de rest van het koor in de juiste banen wist te leiden. Een muziekfestijn eerste klas waar iedereen, of op zijn minst bijna iedereen, van genoot. Nu waren er niet alleen de liederen ten afscheid: er werden ook vele goede (Cees zijn speech werd alom geapprecieerd) en lieve woorden gesproken, gefluisterd, geroepen, niet aan papier toevertrouwd maar zachtjes uitgesproken in een zaal die vol was van ongeveer 30 conversaties, simultaan gehouden.

De broeders waren helemaal uit hun hoofdkwartier in Eindhoven gekomen om deel uit te maken van het afscheid. Ook waren er echt- en deelgenoten meegekomen die ook wel eens wilden weten hoe er bij de broeders en paters feest gevierd werd en afscheid genomen werd. Er werden eigenlijk, gelukkig maar, weinig speeches gehouden. De avond verliep goed: alle aandacht ging uit naar de conversaties aan de tafels, en die mocht er zijn: wat inhoud betreft, wat geluidssterke betreft, af en toe doorspekt met wat lachsalvo’s.

Kortom het was een schoon feest, waar goed gegeten (hulde aan Dongen) en gedronken werd en waar de drie dames, de feestelingen waar het allemaal om begonnen was, in stilte misschien, bij thuiskomst, wel een traantje om hebben gelaten.
Bedankt allemaal voor de jarenlange inzet.


Pater Richard werd in Ghana geboren op 21 juni 1959, sloot zich aan bij de Witte Paters op 5 december 1986 en is priester gewijd op 18 juli 1987. Hij werd benoemd voor Kinshasa, Congo, waarna vier jaar doctorale Bijbelstudies volgden in Rome. Hij bekleedde diverse posten binnen de Sociëteit en werd in 2010 gekozen tot Algemene Overste. Op 17 februari van dit jaar 2016 benoemde Paus Franciscus hem tot bisschop van het bisdom Wa in het noorden van Ghana, een bisdom met een bevolking van700 duizend waarvan bijna de helft katholiek is.
Onze gelukwensen en ons gebed vergezellen hem.



Het is dan eindelijke zover: ons huis in Dongen (in de volksmond “Broederhuis ”genoemd), staat op het punt verkocht te worden. Op 16 februari l. l. is het voorlopig koopcontract getekend, enige dagen later was er een open dag waar, schrik niet, honderden Dongenaren op af kwamen. Die dag werd door de architect en door de aannemer alle uitleg gegeven waar belangstellenden om vroegen. Aan de ingang stond broeder Urbanus, die met wijde gebaren en een alwetende blik, de hem bekende Dongenaren verwelkomde. Het koffiemachine maakte overuren: meer dan 500 koppen koffie werden geschonken. Later, op 1 Mei, zal tijdens een bijeenkomst bij de notaris in Dongen de verkoop officieel worden afgehandeld.

Ondertussen is ons huis langzaam aan het leeg raken. Binnenkort zullen twee vrachtwagens vol spullen worden geveild in Arnhem. Ondertussen zullen er spullen verkocht gaan worden in de kringloop in Dongen. Er liggen ook nog boeken voor collectie door de Vincentius in Tilburg, tenslotte ook nog de persoonlijke goederen van onze mensen die elders zijn, dan nog spullen voor de aankleding van kamers in Heythuysen en kantoren, dan nog enkele beeldjes om in de tuin te zetten op St Charles, en tenslotte wat spullen voor een project in Uganda dat ‘Noe ’s ark’ heet.


Begin april a.s. zullen de laatste Witte Paters vanuit Dongen verhuizen naar Heythuysen. br<
Het nieuwe algemene adres zal worden:

Op de Bos 2
6093 NC HEYTHUYSEN

  • Wim Wouters, Op de Bos 51, 6093 NC Heythuysen, 0475 - 476728
  • Piet Buijsrogge, Op de Bos 43, 6093 NC Heythuysen, 0475 - 476125
  • Paul Donders, Op de Bos 27, 6093 NC Heythuysen
  • René van der Mast, Op de Bos 24, 6093 NC Heythuysen, 06 - 44158451

Het economaat zal op 25 april de deuren sluiten in Dongen. Het postadres in Dongen blijft voorlopig gewoon bestaan en kunt u dan ook alle post die bestemd is voor het economaat daar naar toe blijven sturen. Zowel Cees Backer ( econoom ) als Rien Kerstens ( boekhouder ) als Thea van Dongen ( secretaresse ) zullen voor het grootste gedeelte vanuit huis werken. Eenmaal per week, op dinsdag, zullen zij gezamenlijk in Heythuysen aanwezig zijn. U kunt hen altijd bereiken via de mail, te weten:

  • Cees Backer, sectoreconoom@wittepaters.com
  • Rien Kerstens, administrateur@wittepaters.com
  • Thea van Dongen, economaat@wittepaters.com

Het economaat zal ook gewoon telefonisch bereikbaar blijven, bij het ter perse gaan van deze editie zijn de nieuwe nummers nog niet bekend.


Enige tijd geleden was ik in een orgelmuseum in Utrecht. Daar staan van die orgels, die vroeger in grote café-zalen stonden, waar onze ouders, grootouders en overgrootouders in de weekenden gingen dansen. Ze dansten met veel plezier langs het orgel, waar vreemde mensen en dingen op stonden afgebeeld. De muziek was oorverdovend maar mooi en doet me vandaag nog denken aan de tijd dat die orgels ook op de pleintjes van de dorpen en stadjes van mijn jeugd muziek stonden te maken. Een Amsterdams orgel dat in die tijd nogal bekend was had als naam:
de Arabier’.

In de jaren 30 was de geschiedenis nog erg positief over Noord-Afrika en de Arabieren: er was toen nog geen sprake van oorlog of terrorisme door moslimextremisten. Ook waren de beelden aantrekkelijk en uitnodigend. Een palmboom hadden we nog nooit gezien, laat staan een Arabier. Bovendien waren er in diezelfde tijd al Nederlandse Witte Paters gevestigd in Noord-Afrika en het gonsde van verhalen over Arabieren in de families waar onze missionarissen op vakantie kwamen en hun verhaal deden. Onze grootouders dansten met veel plezier langs het orgel, waar deze vreemde mensen op stonden afgebeeld. Sinds die tijd heeft er een Tweede Wereldoorlog plaatsgevonden. Diezelfde gekleurde mensen vochten zij aan zij met mensen met een lichtere gelaatskleur. Wanneer zij weer thuis waren in Afrika konden zij jaren later nog vertellen over de kameraadschap en het samenleven en het samenwerken op de slagvelden met blanke mensen.

Die gekleurde soldaten hadden gevochten op de slachtvelden van Noord Afrika en elders, en ’s avonds, bij volle maan, als de ouderen van het dorp bij elkaar zaten om verhalen te vertellen, was de oorlog met Gelemanie (=Duitsland) een erg geliefd onderwerp van gesprek. Terwijl bij ons in Europa het ene na het andere Oorlogsmuseum werd gebouwd, het ene al indrukwekkender dan het ander, werd in Afrika onder het schijnsel van de volle maan ’s avonds herinneringen opgehaald over die oorlog.



[1Kabylië is een cultuurgebied in het noorden van Algerije dat zich uitstrkt over 7 provincies.

[2Johan Miltenburg attendeerde ons op de blog ’Cooperation en Algerie’ (een weblog of blog is een soort van dagboek dat regelmatig wordt bijgehouden.) Daarin vonden we het verhaal van die Algerijnse internaatstudent van de witte paters, dat u vindt in deze Contactbrief

[3Het noordwestelijk deel van Afrika; het oude Frans Noord-Afrika. De Maghreb (Arabisch: المغرب العربي al-Maġrib al-ʿArabī) is een aanduiding voor het noordwestelijke deel van Afrika. In enge zin behoren Marokko, Algerije, Tunesië, Mauritanië en Libië tot de Maghreb.

[4Bekende Engelse dominicaner theoloog en monnik.

[5Spaanse exclave aan de Middellandse Zee in Noord-Afrika vlak bij de Marokkaanse stad Nador

[6Een oud model Renault

[7IJzerhard of ijzerkruid (Frans: verveine) was al bij de Egyptenaren een heilige plant. De roem van dit plantje steeg bij de Romeinen tot ongekende hoogte.

[8Hier wordt Jan Heuft bedoeld.

[9Pennisetum purpureum is een grassoort van de subtropische savannes van Afrika. Het is een hoge, overblijvende plant met verhoutende stengels